Volgens een oud gezegde moet iemands status via kledij en uiterlijk te zien zijn. En inderdaad: de eerste indruk op basis van ons voorkomen is moeilijk te doorbreken. Uniformen geven iets prijs over onze job, kleuren beïnvloeden ons humeur en bij thuiskomst wordt de stropdas aan de kant gegooid. Vroeger was dit niet anders en zeker in religieuze milieus bestonden er strenge kledingvoorschriften. Zo toont de kledij meteen tot welke orde iemand behoorde en hoe de religieuze rangen onderling verdeeld waren. De portretten van de Duinenabten geven ons hierin een inkijk.
De Duinenabdij behoorde tot de cisterciënzerorde die haar ontstaan kende in 1098 onder leiding van Robertus van Molesme. Deze orde vloeide voort uit de benedictijnerorde; een reactie voor een striktere toepassing van de Regel van Benedictus.. De Duinheren van Koksijde waren naar alle waarschijnlijkheid geïnspireerd door Bernardus van Clairvaux tijdens een van zijn tochten doorheen onze gewesten. Ze sloten zich in 1138 aan bij de orde.
Niet alleen de strengere naleving van armoede en ascese waren een manier om zich te onderscheiden van de benedictijnen. Ook met hun kledij sloegen de cisterciënzermonniken een andere weg in. De zwarte pij van de benedictijnen, als teken van armoede en nederigheid, werd ingeruild voor de natuurlijke woltinten, een eerder witte kleur. Die stond symbool voor hun zoektocht naar het ware licht en de goddelijke volmaaktheid. Het ongeverfd gewaad vormde een uiting van hun streven naar absolute armoede. De ommekeer van de kleuren was voor de cisterciënzers een blijk van hun afwijzing tegenover de kleurrijke en decoratieve praalzucht die de benedictijnen zich in de loop van de jaren hadden toegeëigend.
De reeks abtsportretten uit de refter van het Grootseminarie van Brugge toont de abten die de Duinenabdij leidden in Brugge vanaf 1627. Duinenabt Bernard Campmans (1623-1642) wist met succes de abdij te verplaatsen naar Brugge, waar de abdij nog zo’n 170 jaar verder leefde. De zeventiende- en achttiende-eeuwse portretten tonen de abten vanaf Campmans tot en met Robert van Severen (1748-1792) in hun gekende sobere klederdracht. Ze dragen een witte pij met daarboven een zwart scapulier. Dat is een schouderkleed dat zowel vooraan op de borst als achteraan op de rug dicht is, met een breedte van ongeveer dertig centimeter en net tot boven de onderkant van de pij reikt. Beide kledingstukken worden bijeengehouden door een brede leren riem.
Uit de reeks van het Grootseminarie blijkt dat de abten sterk vasthielden aan deze traditie. Ze lieten zich gedurende een half millennium na de oprichting van de cisterciënzerabdij in Koksijde nog altijd op een ingetogen wijze afbeelden. De Duinenabten vonden het dus belangrijk om als lid van de cisterciënzerorde de sobere kledij te behouden op hun portretten.